Eigenlijk ben ik niet zo’n danser. Wanneer mijn benen ongeveer een ritme weten te houden dan zitten mijn armen in de weg. Er is niets mis met mijn coördinatie wanneer ik me kan concentreren op één beweging maar vraag me geen twee verschillende bewegingen tegelijk. Mijn ledematen leggen zich meteen gordiaans in de knoop. Wellicht ontstond de aantrekkingskracht van het schaatsen voor mij juist uit deze constatering. Je armen kan je tijdens het schaatsen namelijk genoeglijk op je rug leggen.
Schaatsen, en dan heb ik het over langebaanschaatsen, heeft ook wel iets van een dansbeweging. Het is een vloeiende, gelijkmatige beweging. Mooi om naar te kijken. Vooral zoals uitgevoerd door technisch grote schaatsers zoals Ireen Wüst en vroeger Hans van Helden. Je kan schaatsbewegingen trouwens ook terugvinden in het echte dansen. Zoek maar eens een oud toppopclipje met Jerney Kaagman op.
Het is geen makkelijke beweging. Zo beheerst en rustig het er ook uitziet, het vergt veel kracht en balans. Oefening baart kunst. Techniek is o zo belangrijk en je kan eindeloos aan je schaatsbeweging blijven werken. Op een mooie dag komt er dan een moment waarop het donkere ijs schietend onder je voorbij glijdt, schaduwen van bomen vegen langs- en over je heen, je voelt hoe je gewicht per slag omgezet wordt in snelheid; je vliegt!
Mensen schaatsen al duizenden jaren. Vroeger op botten, daarna op ijzers, al dan niet gevat in hout en nu op stalen glijders die soms vanaf de hiel “klappen”. Het is waarschijnlijk in Finland of Zweden ooit begonnen. Daar zijn veel meren die regelmatig bevriezen. Schaatsen is dan een aanzienlijke tijdsbesparing om van A naar B te komen.
Schaatspubliek is een gezellige bende die ook de schaatsers uit andere landen toejuichen. Wedstrijden zijn vaak feesten op de tribune. Je merkt dat in Nederland schaatsen populair is en het Nederlandse publiek maakt goed sfeer. Ik zat tijdens een WK slechts één keer zelf in het publiek maar ook op televisie merk je dat het vaak gezellig is in het stadion. Onder elkaar zijn schaatsers vriendschappelijk en sportief. Echte hufters ben ik op de baan noch daaromheen in al die jaren niet tegengekomen. Ik vraag me wel eens af waarom dat zo is. Onsportief en zelfs asociaal gedrag zijn immers in- en om veel andere sporten geen zeldzaamheid.
Schaatsen is behoorlijk competitief. Op de langebaan herinner ik me vooral de ritten tussen de Noor Rolf Falk-Larssen en de Zweed Tommy Gustafson. Beiden in grote vorm en buiten, in het Bislet stadion of op de Uithof in Den Haag. De twee brachten het allerbeste in elkaar naar boven. Schaatsers weten dat ze in wezen strijd leveren tegen de klok en tegen zichzelf. Competitie bestaat omdat er altijd maar één de beste tijd neer kan zetten. De “tegenstander” op de baan echter, kan je eigenlijk alleen maar motiveren en helpen in wat in wezen je eigen race blijft. Tegenstanders zijn dus medestanders en ik denk dat kameraderie daardoor zo wijd verbreid is onder schaatsers.
‘s Winters kom ik tijdens schaatsweekjes in Zweden ook veel medeschaatsers uit met name Nederland tegen. Als lid van mijn Berlijnse schaatsclub ben ik als Nederlander in Zweden min of meer “incognito” onderweg. Desondanks wordt contact onbevangen gelegd. Uitwisseling over waar op dat moment goed ijs ligt of, ook belangrijk, over waar koffie en taart te verkrijgen is volgt onmiddellijk. Mensen waarschuwen elkaar bij gevaarlijke punten en helpen elkaar bij materiaalpech. Schaatsers? Da’s goed volk.